Er was ooit een tijd, waarin we als volk bepaalde overtuigingen en waarden met elkaar deelden. Nu leven we al geruime tijd in een periode van extreme polarisatie, complottheorieën en nep-nieuws. Dat leek mij een goed moment om nog eens wat terug te kijken naar het fenomeen van de gedeelde, Nederlandse identiteit.
De discussie daarover kende een eerste hoogtepunt in het najaar van 2007, toen Máxima in een toespraak naar aanleiding van het WRR-rapport (De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: Identificatie met Nederland, 239 pag.) twijfelde of de Nederlander wel bestaat. Deze rede, onder andere gepubliceerd in de NRC van 25.9.2007 was aanleiding tot grote commotie.
Van alles werd erbij gesleept, vanaf de moord op Pim Fortuyn (2002) en op Theo van Gogh (2004) en uitspraken van de oude historicus Robert Fruin (1871): ‘Elk volk heeft zijn eigen karakter’, in de 19de eeuw gedaan in het kader van het opkrikken van ons nationale zelfgevoel in. Lange tijd ging men uit van zoiets als de volksaard, het volkseigene.
De historicus Johan Huizinga was in 1934 aanzienlijk gematigder: ‘Elke tijd heeft andere accenten’. Hoogleraar in de geschiedenis na de middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit Groningen E.H. Kossmann (1922-2003) was nog sceptischer in deze.
Velen reageerden op de speech., De Volkskrant publiceerde (13.10.2007) een hele pagina met een selectie uit brieven van lezers. Alle traditionele clichés en stereotypen werden opgehaald: de Nederlander is volhardend, bedachtzaam, nuchter, tolerant.
Het zingen van het Wilhelmus en het zwaaien met onze vlag beleefden weer gouden tijden.
De speech van Maxima werd gezien als een omstreden incident en liet diepe sporen na, juist in een tijdperk waarin het pleidooi voor diversiteit, multiculturalisme en kosmopolitisme aan betekenis toenamen.
Deze toespraak bleek een wespennest te zijn terwijl de verzuiling al lange tijd achter ons lag. Maar tegelijkertijd verdedigde Rita Verdonk met haar partij Trots op Nederland (TON) een conservatief, nationalistische standpunt, het vrij zijn van vreemde overheersing.
De NRC publiceerde als slotsom op 16.11.2007 een terugblik op die ondefinieerbare Nederlandse identiteit onder de kop: Polderen was altijd modderen. In diezelfde periode leefde de noodzaak van een Nederlands Historisch Museum. Binnen de geesteswetenschap stortten sinds Maurice Halbwachs (1877-1945) zijn standaardwerk over het collectief geheugen schreef velen zich op het fenomeen van de culturele herinnering, op het behoud van ons culturele erfgoed en vond de discussie plaats over de historische canon.
Ondanks alle integratiedebatten bleef de vraag van belang: wie zijn wij, waar komen we vandaan, wat is onze nationale identiteit. Velen waren op zoek naar een balans tussen het bestaande/eigene en het nieuwe/andere/vreemde. De een noemde de rede van Máxima ‘een beetje dom’, een ander reageerde bits, of gaf haar applaus. Voor sommigen had zij een mijnenveld betreden of was het een vorstelijke misrekening, weer anderen waren met haar ervan overtuigd, dat er niet zoiets bestaat als een onveranderlijke set eigenschappen en beschouwden identiteit als iets gelaagds, iets in ontwikkeling, een proces.
Enerzijds de noodzaak van verscheidenheid en anderzijds het zich nog steeds beroepen op zoiets als de joods-christelijke traditie of de Verlichting. Ik voel mij in ieder geval eerder thuis in de traditie van iemand als Erasmus, een van de eerste wereldburgers, in een multiculturele, pluriforme samenleving, in een telkens veranderende visie op mens en samenleving.
Er is meer dan spruitjes en pindakaas. Voor velen staat het vertrouwde beeld van ons land ter discussie. Er heerst grote angst en onzekerheid, dwang om zich aan te passen. Men is op zoek naar iets ‘eenduidigs’. Nationalisme en populisme lijken het te winnen van globalisering en kosmopolitisme. Het gebrek aan cohesie in de samenleving leidt tot zo’n identiteitscrisis.
En toch lijken twijfel en relativering eerder de kern van onze identiteit te raken en is er hooguit sprake van een ‘ondefinieerbare’Nederlandse identiteit.
Het gaat ook niet alleen om de collectieve, nationale identiteit, maar evenzeer om de individuele identiteit en de discussie rond het ik/subject/zelf. Na de tweede wereldoorlog werden uitingen van vaderlandsliefde eerder als gevaarlijk gezien. Door de toenemende globalisering leek dat taboe op nationalistisch vertoon te verdwijnen.
In mijn beleving vindt er vanaf begin 2018 een vervolg plaats op de discussies van 2007.
Met name een bundel als Waartoe is Nederland op aarde van Gabriel van den Brink (Boom, Amsterdam, 300 pag.) vormde daartoe de aanzet. Steeds sterker lijkt nationalisme het antwoord op globalisering en multiculturalisme. De ene groep wil de grenzen afschaffen en de andere wil iedereen buiten de deur houden. Vroeger wilde men het water buiten de polder houden, nu het andere/vreemde. Net als Trumps ‘America First’ is dat het antwoord op internationale dynamiek, op een open samenleving. Met nationalisme lijkt men zich te verweren tegen de internationale wervelwind. Iets dergelijks als bij Van den Brink las ik in een interview met de cultuurfilosoof Maarten Coolen (Volkskrant, 16.1.2019). Hij gaat ervan uit, dat onze identiteit niet meer vastligt omdat de traditionele structuren, de oude zuilen, weggevallen zijn. Daarom zoekt men naar kaders die houvast bieden.
Ik wijs ook op de Anton de Kom-lezing van Kathleen Ferrrier (18 6.2019). Het is geen toeval, dat in juni 2019 een onderzoek van het SCP, het Sociaal en Cultureel Planbureau, weer op zoek ging naar de Nederlandse identiteit. Daarbij ging het met name om de taal, tradities en symbolen: Denkend aan Nederland. Een bundeling van analyses, thematische verkenningen en essays.
Twaalf jaar na de uitspraak van Máxima werd dan ook in een column gesproken van een ‘onderzoek van de nationale ziel’. Ook verscheen in 2019 de Nederlandse vertaling van het Franse boek van de socioloog Nathalie Heinich uit 2018 (Gallimard): Wat onze identiteit niet is (Prometheus, 141 pag,), met daarna in de Volkskrant een zeer uitvoerig interview en portret van de auteur. De discussies bleven doorgaan. Maartje Wortel ging ervan uit dat ‘het leven een verhaal is dat je zelf bedenkt en waarin je kunt geloven’. Onze Groninger Ernst Kossmann vergeleek de nationale identiteit met ‘een kwal op het strand: bekijk het met aandacht van alle kanten maar stap er vooral niet in’.Misschien is dat toch een goede afronding van de langdurende discussie rond het fenomeen van de nationale identiteit.
Karel Hupperetz
Commentaires