Juist in moeilijke tijden, zoals nu bij de pandemie en de watersnood in Limburg, is er een grote behoefte aan humor, aan distantie en relativering. Daardoor waren vanaf het begin van de pandemie de grappen, karikaturen en spitse opmerkingen niet van de lucht.
Tegelijkertijd doet zich het merkwaardige verschijnsel voor dat in onze tijd ook humor, lachen en het komische steeds meer het terrein is geworden van verschillende disciplines binnen de wetenschap, van sociologie en psychologie tot neurowetenschap.
Vroeger was dit het alleenrecht van humoristen, zoals cabaretiers. Wie kan een boektitel bedenken zoals die van Herman Finkers: De cursus ‘Omgaan met teleurstellingen’ gaat wederom niet door (Verzamelde vertelsels van Herman Finkers, Rap, 2012, 286 pag.)?
Psychologe Madelijn Strick, die in Utrecht promoveerde, bedacht voor haar dissertatie de titel: Humor is een van de vier pijlers onder het universum (de andere drie ben ik vergeten). In mijn beleving is dit een vondst met een heel hoog Finkersgehalte.
In ieder geval vanaf haar proefschrift wordt cultuursocioloog Giselinde Kuipers (Goede humor, slechte smaak, Nederlanders over moppen. Boom, 255 pag.) gezien als de grote humorexpert van Nederland. Zij is hoogleraar aan de Erasmusuniversiteit en de UVA. In 2006 verscheen een uitgebreide Engelse editie van haar dissertatie (The sociology of humor, in Victor Raskin (ed.) The Primer of Humor Research, pp. 365-402. Berlin/New York: Mouton de Gruyte).
Vanaf het begin van de Corona (Interview DvhN, 1 mei 2020) verzamelt Giselinde Kuipers met anderen materiaal voor een congres of publicatie rond ‘grappen in verband met Covid 19’.
Dus ... afwachten maar ...
Het gaat er daarbij om, om bepaalde zaken op afstand te zetten zodra iets te serieus wordt, waardoor het lachen je ineens vergaat. Het genoemde interview in het DvhN was overigens verlucht met een afbeelding van Van Gogh, die vanwege zijn ‘roemruchtige’ oor wat moeite heeft met het mondkapje. Bij een vroeger overzichtsartikel rond onderzoek van de nieuwe humorwetenschap (NRC, 9 maart 2007) luidde de titel van het verhaal: De Lof van de Ernst, voor elke ingewijde een spitse toespeling op Lof der Zotheid van Erasmus.
In datzelfde jaar 2007 organiseerde Studium Generale van de RUG in maart en april een aantal lezingen en een workshop met als titel: Geintje, over gevoel voor humor. Bij die gelegenheid hield Giselinde Kuipers op 2 april de laatste lezing.
Als laatste voorbeeld van de wetenschap van de humor wijs ik nog op het essay bij De Maand van de Filosofie in 2017. De psycholoog/filosoof/cabaretier Tim Fransen schreef toen Het Leven als tragikomedie, over humor, kwetsbaarheid en solidariteit (Stichting Maand van de Filosofie/ Rotterdam Lemniscaat, 155 pag.)
Aan de hand van deze paar voorbeelden heb ik duidelijk proberen te maken hoe het eeuwenoude fenomeen van lachen en humor inmiddels een uitermate serieuze, wetenschappelijke aangelegenheid is geworden. Eeuwenlang was er sprake van verzet tegen de aanspraak van absolute waarheid, bestond er de noodzaak van een zekere mate van distantie, genoot men van het bevrijdende lachen. In vroeger tijd was dan ook de Oudejaarsconferentie van Wim Kan zoiets als een nationaal ritueel. Nu leven we in een tijd en samenleving die steeds meer en verder gefragmenteerd raakt, waarbij zelfs zoiets universeels als lachen en humor door bepaalde sectoren worden opgeslokt en er steeds grotere verschillen ontstaan door smaakverschil. Naar aanleiding van het Griekse woord ‘Gelos/gelach’ is de zogenaamde Gelotologie ontstaan, een geleerd begrip om de meerkantigheid van de dingen te benoemen. In 1975 kon Herman Finkers met anderen nog een humoristisch genootschap oprichten met de titel: Op zwart zangzaad.
.
Maar ik blijf erbij dat naast de Homo Sapiens de Homo Ridens, de lachende mens, een onontbeerlijke noodzaak blijft. In ben ook nog steeds blij dat in de stad Aken jaarlijks een prijs wordt uitgereikt ‘Wider den tierischen Ernst’, vanuit het verzet tegen het bloedserieuze, als een ode aan humor en ironie.
Karel Hupperetz
Comentarios