top of page

Plog 7 - Het woord is aan ...

Bijgewerkt op: 26 mei 2021


In deze aflevering:

- Dichters uit Haren (4)

- Stijlfiguren: Parallellisme, repetitio, cyclische bouw (theorie 2)

- Thema ‘scheiding’ in poëzie.

- Tot besluit


1. Dichters uit Haren (4).

In deze vierde aflevering van de serie met werk van ‘onze eigen’ dichters aandacht voor Hans Reddingius. Net zoals Saskia de Boer is Hans een beoefenaar van de Japanse dichtvormen haiku en tanka, waarmee hij in de jaren ’80 kennismaakte.

Zijn bundel 'In een oude schuit' is nog steeds verkrijgbaar bij www. boekscout.nl. Voor- en nadien schreef hij talloze andere verzen, die een zeer gevarieerd oeuvre vormen. Hier volgt een tweetal gedichten, door de schrijver zelf van commentaar voorzien.


ZWEEFANGST


wat moet ik met je aan

gierzwaluw met hoogtevrees

de diepte

naar zware aarde

de ijle lucht

jouw domein


hoe zweeft de duizeling

gierzwaluw met hoogtevrees

de diepte

naar het zwarte water

duwende wind

rondom


oh je zeer strakke sikkel

gierzwaluw met hoogtevrees

de krachten,

bergtoppen, stralende wolken,

de verre hoogte

van de maan


probeer het maar eens:

te pletter vallen


Die laatste twee regels … Gáát dit gedicht eigenlijk wel over gierzwaluwen?


Het volgende is meer een mix van de indrukken die het hedendaagse nieuws bij me achterlaten. Ik vind het wel eens leuk om bepaalde beelden een paar keer te laten terugkomen in verschillende contexten.


NIET ALLEEN GROENTE HOOR!


groente alleen is niet voldoende

het zwarte beton slurpt aardgas en kwik

zilver het donkere horloge meldt argwaan

‘s avonds snikken de kijkers bij het journaal


het geprakte journaal blubbert in de verte

rondspetterende zwaluwen versplinteren lachgas

kwikzilverige kikkers bekwaken gemalen beton

het duister, de randen van de rondzingende maan


honderd zwoele bloemen wuivend aan de rand

het donkere horloge verzinkend in zwart ogend beton

somber de boodschap van het laatste journaal:

groente alleen is verre van voldoende


Je ziet dat de eerste regel weer terugkomt als laatste. Het beton uit de tweede regel komt terug in de zevende en de tiende regel, blijkbaar zit het me hoog dat het landschap dat wij mensen aan het maken zijn voornamelijk uit beton bestaat, ik vind dat niet zo mooi, het beton is zwart, dus wat onheilspellend. Het donkere horloge uit regel drie komt terug in regel tien. Het horloge registreert de tijd, en die is donker. We kunnen ons best doen, gezond eten met voldoende groente maar alleen daarmee redden we het niet. Enfin, zo kan men het een en ander interpreteren in zo’n gedicht maar je kunt als lezer het op je eigen manier beleven en alles hoeft niet verklaard en geïnterpreteerd te worden. Ik speelde natuurlijk ook spelletjes met de klank: donkere horloges, snikkende kijkers, kwikzilverige kikkers, zwoele bloemen, groente voldoende. Je moet uitkijken dat het niet te gek wordt met al die klinkklank, het moet wel bijdragen aan wat je wilt zeggen in het gedicht. Of ik daarin geslaagd ben? Wat vindt u? Bijvoorbeeld: kwikzilver klinkt leuk, maar kwik is nogal giftig – heb ik er daarom een enjambement mee gemaakt?


2. Stijlfiguren: op verzoek en uitsluitend voor die plog-lezers, die met een stukje literaire theorie hun (middelbareschool)kennis weer willen ophalen.

Parallellisme en repetitio zijn prachtige woorden voor eigenlijk heel eenvoudige taalvormen met (al of niet gevarieerde) herhaling als basis. Zij zorgen voor structuur, leggen verbanden en benadrukken bepaalde elementen. De gedichten hierboven van Hans Reddingius zijn daar al een aardige illustratie van.

Een dergelijke functie hebben deze stijlfiguren niet alleen in poëzie, maar ook bijv. in reclametaal en redevoeringen. Een heel beroemd voorbeeld is de speech van Martin Luther King met het herhaalde ‘I have a dream’. Een recenter voorbeeld leverde Amanda Gorman met ‘The hill we climb’. En op vier mei sloot Amara van der Elst haar spoken word voordracht af met:


niet wie harder schreeuwt maar stiller denkt niet wie harder schreeuwt maar stil herdenkt

Rutger Kopland ( ja, hij weer) begint en eindigt zijn bekende gedicht ‘Onder de appelboom’ met een prachtige toepassing van herhaling in woordkeuze en zinsbouw inclusief een subtiele betekenisverschuiving.

Ik kwam thuis, het was

een uur of acht en zeldzaam

zacht voor de tijd van het jaar,

de tuinbank stond klaar

onder de appelboom

--------------------------------


gelukkig kwam er iemand naast mij zitten, om precies te zijn jij was het die naast mij kwam onder de appelboom, zeldzaam zacht en dichtbij

voor onze leeftijd. ----------------------------------


3. Scheiding als thema in poëzie


Ons land kent talloze poëzieprijzen en dat levert even zovele prijswinnende gedichten op. Eén ervan, geschreven door Eke Mannink, deed me terugdenken aan een gedicht van Eva Gerlach, bijna een halve eeuw geleden geschreven. Beide verzen hebben ‘scheiding en de ervaring van een kind als thema.


Twee oevers Je broer, je deelt hem en je vraagt je af waarom hij altijd anders terugkomt dan hoe hij vertrok. Hij pendelt tussen oevers en wij wonen op de ene waar het licht zachtgeel is en de hond zich nestelt naast de perzikboom. Waar meubels uit de kringloop staan en Ottolenghi heerst wanneer het feest is. Hij woont óók op de andere. Daar is het licht fel blauw en loopt een kat rondom de loungebank, groeien pruimen en wordt juist vaak uit gegeten. Je broer, je deelt hem en je vraagt je af waarom hij altijd anders terugkomt dan hoe hij vertrok. Ik denk dat het die oevers zijn. Die maken dat hij wortelt in zacht geel en dan weer door moet naar fel blauw. Kameleontisch als hij is, verschijnt hij blauw weer in ons geel en met een gouden gloed vertrekt hij naar de oever van zijn vader.

Het is de laatste zin die het voorgaande in het perspectief van de scheiding zet. Die zin gelezen hebbende moet je als lezer weer van voren af aan beginnen (elk goed gedicht vraagt overigens om herlezing). De broer pendelt na de scheiding, de je-figuur niet. Zij (ik maak er maar een zusje van) is kennelijk wel eens bij vader in huis geweest. Mooi wordt het verschil beschreven tussen beide huizen: het koele, strakke, moderne van vader en het warme, sfeervolle, minder luxueuze van moeder? Gekoppeld aan de kleuren blauw – geel. Dat zusje is o zo gevoelig voor die verschillende sferen en voor dat wat haar broer misschien wel onbedoeld meeneemt vanuit het andere huis in haar veilige ‘nest’. De titel is niet ‘twee huizen’, maar ‘twee oevers’ en daarmee wordt het water tussen die oevers a.h.w. de scheidslijn. Dat sluit aan bij oeroude symboliek. Denk bijvoorbeeld aan de Styx, die bij de oude Grieken de bovenwereld van de onderwereld scheidt.



Hetzelfde thema heeft Eva Gerlach bijna veertig jaar geleden verwoord. Ook hier is er sprake van een ‘waterscheiding’. De breuk in het gezin – tussen derde en vierde strofe - wordt met het zinnetje ‘iedere avond later’ al in de eerste strofe aangekondigd. De beleving van de ik-figuur achteraf bestaat uit een mix van gevoelens van gemis, dierbare jeugdherinnering en verbittering.


Een heer in een ver land

Het kiezelpaadje in de zon, je riep ‘Daar is hij’ en daar kwam hij over het water, zijn boot voer gaten in het riet, hij liep met ons naar huis. Iedere avond later. Mijn enkels hield hij vast en met mijn handen stijf om zijn voorhoofd zei ik wat ik zag, een boot met een schuin zeil waar vuur in brandde. Zijn haar was rood en waaide als een vlag. Mijn vader was een heer in een ver land. Hij belde nooit meer op. Hij wou daar blijven. Ik schreef zijn naam met ballpoint in mijn hand. Toen hij mijn vriend was, kon ik nog niet schrijven. Ik wist nog hoe hij me op zijn schouders droeg en hoe ik me vasthield aan zijn grijze benen en hoe hij zei: ‘Ik moet wat van je lenen’

als hij mijn spaarvarken aan stukken sloeg.


Beide gedichten gaan weliswaar over de